Wat de Bijbel afgoderij noemt

Wat wij er meestal onder verstaan

Afgoden dienen? Dat is niet wat we vaak denken. Het heeft weinig te maken met dingen die je belangrijk vindt en die een grote plaats in je leven hebben, zoals je huis, je auto, je werk, mensen die als idolen voor je zijn, Facebook. Noem ze maar op; allemaal dingen die belangrijk voor je kunnen zijn. En natuurlijk kan het te gek worden omdat je er veel te veel tijd en/of geld insteekt. Maar dat is niet direct wat de Bijbel onder ‘afgoden dienen’ verstaat.

Wat Mozes zegt

Mozes definieert heel precies wat afgoderij is, wanneer hij in Deuteronomium 12:30-31 zegt:

WEES OP UW HOEDE (…) DAT U NIET VRAAGT NAAR HUN GODEN, DOOR TE ZEGGEN: ZOALS DEZE VOLKEN HUN GODEN GEDIEND HEBBEN, ZO ZAL IK HET OOK DOEN. U MAG TEN AANZIEN VAN DE HEERE, UW GOD, NIET DOEN ZOALS ZIJ!

Ook in vers 4 van hetzelfde hoofdstuk staat het al nadrukkelijk: “U mag tegenover de Heere, uw God, niet doen zoals zij!“. Dit is meteen al heel duidelijk.

GODS VOLK MAG NIET TOT GOD NADEREN, ZOALS DE VOLKEN OM HEN HEEN TOT HUN GODEN NADEREN.

Als het volk Israël toch op een heidense manier tot de Here zouden naderen, noemt Hij dat ‘afgoderij’. Ze zouden dan niet de Here dienen, maar de (af)goden! Op die manier zou men niet met de Here, hun God in contact komen, maar met de afgoden, de demonen. Het volk kon wel denken dat ze God dienden, maar in werkelijkheid dienden ze de afgoden en stelden ze zich open voor demonen.

Bij afgoderij is het dus niet een kwestie van bewust God de rug toekeren en je toewijden aan de goden. Dit is heel cruciaal en we zullen dat voortaan steeds goed moeten bedenken. Ze denken dat ze tot God naderen, hun eigen God. Prima toch? Ja inderdaad, niks mis mee,

maar omdat ze tot God naderen op de manier waarop de volken tot hun goden naderen, ervaren ze niks van God, maar van de afgoden, de demonen. Ze staan dan in contact met de demonenwereld, terwijl ze denken dat het (van) God is!

Paulus zegt hetzelfde

Paulus zegt in andere bewoordingen hetzelfde tegen de gemeente in Korinthe. Naar aanleiding van de vraag of ze nu wel of niet offervlees mogen eten (1 Korinthe 8:1) houdt Paulus een hele verhandeling, die eigenlijk pas eindigt aan het eind van hoofdstuk 11.

In hoofdstuk 10 staat in de verzen 19 en 20 een kerntekst die voor ons onderwerp van belang is en luidt:

WAT ZEG IK HIERMEE DAN? DAT EEN AFGOD IETS IS, OF DAT EEN AFGODENOFFER IETS IS? NEE, IK ZEG DIT OMDAT WAT DE HEIDENEN OFFEREN, ZIJ DAT AAN DE DEMONEN OFFEREN EN NIET AAN GOD, EN IK WIL NIET DAT U GEMEENSCHAP HEBT MET DE DEMONEN.

Paulus zegt hier drie dingen:

  • dat een afgod, een afgodsbeeld of afgodsoffer, op zichzelf niets is. Dat had hij in hoofdstuk 8 ook al uitgelegd (1 Korinthe 8:4), maar dat herhaalt hij hier nog een keer
  • als de volken tot hun goden naderen (= offeren), dan komen ze niet bij God uit, maar bij de demonen. Dat is een constatering die op zichzelf logisch is en misschien overbodig lijkt, maar toch belangrijk is in verband met wat volgt.
  • jullie hebben ‘gemeenschap met demonen’ als je tot God nadert op de manier waarop de volken tot hun goden naderen.

Dit laatste punt is waar het om draait. Het is ook de enige zinvolle betekenis van de tekst. Paulus zegt dat de Korinthiërs hetzelfde zal gebeuren als de volken, nl dat ze tot de demonen naderen en met hen gemeenschap hebben, als ze op een heidense manier tot God naderen. Daarom zegt hij ook in vers 14: “vlucht weg van de afgodendienst“.

Conclusie

Onze conclusie is dat de Bijbel het afgoderij noemt wanneer een gelovige tot God nadert en dat doet op een manier waarop de volken tot hun goden naderen. Hij ervaart dan bijzondere dingen en denkt dat die van God komen, terwijl ze van demonen afkomstig zijn. Hij heeft dus in werkelijkheid ‘gemeenschap met de demonen’, terwijl hij denkt (iets van) God te ervaren.

Lees verder op de volgende pagina’s, te beginnen met “Hoe de mensen tot hun goden naderen”